Een [5]ijverig God en [6]een wreker is de HEERE, een wreker is de HEERE, en [7]zeer grimmig; een wreker is de HEERE aan Zijn wederpartijders, en [8]Hij behoudt [den toorn] [9]Zijn vijanden.
5. Dat is, God is jaloers, te weten, over zijn eer; zie Jes.9:6, niet kunnende lijden dat nevens Hem enig afgod geeerd en aangeroepen wordt.
6. Die niet ongestraft laat de zonde tegen zijn heilige majesteit begaan, noch de tirannie tegen zijn uitverkoren volk.
7. Zich zeer vertoornende over degenen, die zijn volk mishandelen of vervolgen. Hebr. enen Heere, meester of bezitter der grimmigheid, of, van den hittigen ttorn; zie Gen.14:13.
8. Zie de aantekening bij Ps.103:9; Jer.3:5.
9. Maar over zijne uitverkorenen ontferm Hij zich als een Vader over zijne kinderen. Zie Ps.103:8,9,10, enz.